Hoofdstuk 15

 

Ik bood Tremayne mijn verontschuldigingen aan.

'Nolan is begonnen,' zei Mackie.

Ze tuurde bezorgd naar de al blauwer wordende bloeduitstorting op Perkins kaak, een tweelingzusje van die op de mijne.

Perkin ging kwaad en verward aan tafel zes zitten, ter­wijl het rensportpubliek, nu de onderhoudende scher­mutseling voorbij was, wegslenterde en de band de draad weer oppakte.

Nolan was nergens te bekennen. Sam trok zijn be­smeurde jasje uit, veegde het bloed van zijn neus, zoog op zijn knokkels en begon grappen te maken om de span­ning af te reageren.

'Ik botste tegen hem op, meer heb ik niet gedaan,' legde hij met tragikomische gebaren uit. 'Oké, laat het zo zijn dat ik Fiona van hem heb afgepakt en misschien gezegd heb dat hij maar een ander grietje moest gaan zoeken. Het volgende moment greep hij mijn oor als in een nijptang beet en gaf me een dreun op mijn neus, en ik bloedde als een rund, dus allicht dat ik hem er een terug verkocht.'

Hij verzamelde een geamuseerd gehoor om zich heen, waar Tremayne beslist niet bij hoorde. De herrie aan het eind van zijn schitterende avond ergerde hem behoorlijk en met dezelfde wrevelige onbehouwenheid die hij bij Ronnie Curzon had laten zien, duwde hij Fiona naar een stoel aan tafel.

Fiona zei bezorgd: 'Maar Sam bedoelde het als een grap, Tremayne.'

'Hij had wijzer moeten zijn.' De stem van Tremayne klonk hees. Gareth, naast Perkin gezeten, keek zijn vader angstig aan, want hij kende de voortekenen.

'Nolan heeft een hoop moeten doorstaan,' zei Fiona verontschuldigend.

'Nolan is een gewelddadig mens,' verklaarde Tremayne met oplaaiende ergernis. 'Je moet een ratelslang niet met een stok porren als je niet gebeten wilt worden.'

'Tremayne!' Ze was geschrokken van zijn barsheid, en hij sloeg meteen een verzachtende toon aan.

'Lieve meid, ik weet dat hij je neef is. Ik weet dat hij een hoop heeft moeten doorstaan, ik weet dat je dol op hem bent, en hij en Sam zouden momenteel niet samen in hetzelfde vertrek moeten zijn.' Hij keek mij aan. 'Ben jij ongedeerd?'

'Ja.'

'John was grandioos!' riep Mackie uit, en Perkin trok een kwaad gezicht.

Erica grinnikte heksachtig tegen mij en zei: 'Je bent veel te stoer voor de literaire kringen.'

'Laten we naar huis gaan,' zei Tremayne abrupt. Hij stond op, kuste Fiona, pakte de doos met zijn zilveren bokaal op en wachtte tot zijn zoons, zijn schoondochter en zijn lijfbiograaf zijn voorbeeld gehoorzaam zouden volgen. We stonden op en volgden hem gedwee. Hij ver­trok met een waardig, ietwat grimmig air, zijn ongenoe­gen voor iedereen duidelijk zichtbaar en iedereen die hem onwelgezind was tartend om te durven gnuiven.

Niemand gnuifde. Tremayne genoot oprecht respect en ik zag meer sympathie dan gegrijns - toch was hij in

velerlei opzicht de aanstichter van de animositeit tussen zijn rivaliserende jockeys, en door mij tussen hen te plaat­sen leverde hij geen bijdrage aan een staakt-het-vuren.

'Misschien dat ik morgenochtend maar beter niet kan gaan oefenrijden,' stelde ik voor toen we bij het hek van het parkeerterrein kwamen.

Hij stond stil. 'Ben je bang?' vroeg hij smalend.

Ik bleef naast hem staan, terwijl de drie anderen door­liepen.

'Nolan en Sam hebben de pest erover in, dat is alles,' zei ik.

'Je rijdt wis en waarachtig wel. Ik zorg dat je die licen­tie krijgt. Ik houd Nolan wel met dreigementen in be­dwang. Begrepen?'

Ik knikte.

Hij keek mij onderzoekend aan. 'Zei Nolan daarom dat hij je zou vermoorden? Niet alleen omdat je hem in het openbaar voor gek had gezet?'

'Ik denk het.'

'Wil je een paar races rijden of niet?'

'Graag.'

'Ga dan morgen oefenen op Fringe. En rijd nu maar liever samen met Fiona terug. Zorg ervoor dat ze veilig thuiskomt. Harry zal niet willen dat ze door Nolan wordt lastiggevallen en daar is hij best toe in staat.

'Goed.'

Hij knikte nadrukkelijk en liep naar zijn Volvo, en ik ging terug en trof Fiona in de entreehal kibbelend met Nolan aan. Zij en Erica, die naast haar stond, keken opge­lucht toen ze mij zagen, maar Nolan ontstak opnieuw in woede.

'Ik was al bang dat je weg was gegaan,' zei Fiona.

'Bedank Tremayne maar.'

Nolan zei kwaad: 'Waarom hangt die slijmjurk hier al­door rond?'

Hij maakte echter geen aanstalten mij aan te vallen.

'Harry heeft hem gevraagd mij thuis te brengen,' zei Fiona sussend. 'Ga naar bed, Nolan, anders ben je mor­gen niet fit voor Groundsel.'

Hij hoorde evenals ik het vage dreigement achter de goedbedoelde raad en het gaf hem in elk geval een ex­cuus om zonder gezichtsverlies te vertrekken. Fiona keek hem na met iets van spijt, die door Erica noch mij ge­deeld werd.

's Ochtends reed ik met de eerste groep uit op Drifter en werd halverwege de galopbaan hardhandig tegen de houtspaanders gesmakt.

Tremayne toonde een minimum aan bezorgdheid, maar geen greintje medeleven, en zijn bezorgdheid gold voornamelijk het paard. Hij stuurde er een stalhulp ach­teraan om te proberen hem te vangen en trok een mis­prijzend gezicht toen ik op hem toe hinkte, terwijl ik mijn gekneusde dijbeen wreef.

'Hou je hersens erbij,' zei hij. 'Waar denk je dat je non-deju mee bezig bent?'

'Hij brak uit.'

'Je hield hem niet recht. Klets nou maar niet, je had je hersens er niet bij.'

De stalhulp ving Drifter op en bracht hem bij ons.

'Stijg op,' zei Tremayne korzelig.

Ik klauterde terug in het zadel. Hij had waarschijnlijk gelijk dat ik mijn hoofd er niet bij had - een aai van de kater.

Toen ik de vorige avond was thuisgekomen na een laatste slaapmutsje met Harry, waren ze allemaal naar bed. Ik was onder een schitterende sterrenhemel van het dorp komen lopen, de tintelend koude nachtlucht inade­mend, met mijn gedachten bij moord. Ik had de slaap moeilijk kunnen vatten en onrustig gedroomd. Ik voelde mij uit mijn gewone doen, allerminst opgefrist.

Ik reed Drifter terug met de rest van de groep en ging ontbijten, half in de verwachting dat ik te horen zou krij­gen dat ik niet op Fringe zou mogen rijden. Tremayne zelf had nog steeds zwaar de pest in vanwege het slot van de vorige avond en dat speet mij, want hij verdiende het met plezier eraan terug te denken.

Toen ik binnenkwam zat hij met een kwaad gezicht de krant te lezen.

'Hoe hebben ze hier zo snel lucht van gekregen?'

'Waarvan?'

'Dit hier.' Hij schoof de opengeslagen krant met een ruk over tafel en ik las dat een bloedige knokpartij tussen een stel ruziënde jockeys de climax had gevormd van het prestigieuze erediner. Oud-kampioen Yaeger en ama­teurkampioen Nolan Everard (onlangs veroordeeld we­gens dood door schuld) moesten door vrienden worden tegengehouden. Tremayne had gezegd: 'Geen commen­taar.' De sponsor was woedend. De Jockey Club zou 'de zaak onderzoeken'. Einde van het verhaal.

'Dat is onzin,' snoof Tremayne, 'Ik heb helemaal niet "geen commentaar" gezegd. Niemand heeft me om com­mentaar gevraagd. De sponsor was al weg toen het ge­beurde, dus hoe kan hij woedend zijn geweest? Net als de leden van de Jockey Club. Ze zijn na de toespraken weg­gegaan. Ik heb met een paar van hen gesproken toen ze vertrokken. Ze feliciteerden me. Hu!'

'De opwinding luwt wel,' verzekerde ik hem.

'Ik sta erdoor voor aap.'

'Vat het als een grap op,' ried ik hem aan.

Hij staarde mij aan. 'Ik vind er niets grappigs aan.'

'Dat doet niemand.'

'Het is die toestand om Harry, nietwaar? Ze brengt ie­dereen van streek, die verdomde Angela Brickell.'

Ik roosterde brood.

Hij zei: 'Ben je fit genoeg om Fringe te berijden?'

'Als jij het nog steeds goedvindt.'

Hij keek mij aandachtig aan en zijn boosheid zakte wat. 'Hou je hoofd er dan bij.'

'Ja'

'Hoor eens,' zei hij een tikje onbeholpen, 'ik wil mijn rothumeur niet op jou botvieren. Als jij hier niet geweest was, had het er voor ons allemaal heel wat beroerder uit­gezien. Ik knijp nog steeds mijn handen dicht dat ik jou hierheen heb gehaald.'

Verrast zocht ik naar woorden om hem te bedanken, maar ik werd onderbroken door het rinkelen van de tele­foon. Tremayne nam op en gromde met een nog steeds geërgerd klinkende stem: 'Hallo?'

Er verscheen een miraculeuze glimlach op zijn ge­zicht. 'Hallo, Ronnie. Bel je om te horen hoe het boek op­schiet? Die knaap van je is eraan bezig. Wat? Ja, hij is hier. Momentje.' Hij gaf mij de hoorn en zei geheel overbodig: 'Ronnie Curzon.'

'Hallo, Ronnie,' zei ik.

'Hoe gaat het ermee?'

'Ik rijd de halve dag paard.'

'Hou je hoofd bij de bladzijden. Ik heb nieuws voor je.'

'Goed of slecht?'

'Mijn collega in Amerika belde gisteravond op over je boek.'

'O.' Ik voelde een kriebeling in mijn maag. 'Wat zei hij?'

'Hij zei dat hij De lange weg terug een heel goed boek vond. Hij neemt het graag aan en hij is er zeker van dat hij het bij een goede uitgever kan plaatsen.'

'Ronnie!' Ik slikte, niet bij machte adem te halen. 'Weet je het zeker?'

'Allicht weet ik het zeker. Ik heb je altijd wel gezegd dat het goed was. Je Engelse uitgeefster is dolenthousiast. Ze heeft tegen mijn Amerikaanse collega gezegd dat het een heel goed boek is en daar is hij het mee eens. Wat wil je nog meer?'

'O.'

'Kom omlaag van het plafond. Een eerste roman van een onbekende Engelse schrijver levert je geen kolossaal voorschot op.' Hij noemde een bedrag waarvan ik mijn huur kon betalen tot ik de heliumballon af had, waarna ik nog wat overhield voor broodjes. 'Als het boek loopt zoals ze hopen, krijg je royalty's.' Hij zweeg even. 'Ben je daar nog?'

'Min of meer.'

Hij lachte. 'Nu gaat het beginnen. Ik heb vertrouwen in je.'

Belachelijk genoeg had ik aandrang te huilen. Ik knip­perde een paar maal met mijn ogen en vertelde hem met schorre stem dat ik Erica Upton twee keer ontmoet had en bij het diner naast haar had gezeten.

'Ze vreet je op!' zei hij geschrokken.

'Dat geloof ik niet. Ze wil een exemplaar van mijn boek zodra het uit is.'

'Ze laat er niets van heel. Ze schept er plezier in gehakt te maken van debuterende schrijvers.' Hij klonk wanho­pig. 'Ze levert beulswerk, geen recensies.'

'Ik zal het moeten riskeren.'

'Geef me Tremayne nog even.'

'Oké, en Ronnie... bedankt.'

'Ja, ja... '

Ik gaf de hoorn terug aan Tremayne en hoorde Ronnie aan de andere kant geagiteerd tekeergaan.

'Rustig maar,' zei Tremayne. 'Ze mag hem.'

Ik hoorde Ronnie ongelovig uitroepen: 'Wat?'

'Ze is ook dol op haar neef, Harry, en John heeft woensdag Harry's leven gered. Misschien dat ze wel een kritische recensie over hem zal schrijven, maar ze zal hem niet afslachten.' Tremayne luisterde nog even en zei nog iets en gaf mij toen de hoorn weer.

'Goed dan,' zei Ronnie iets kalmer, 'als je de kans krijgt, red haar dan ook maar het leven.'

Ik lachte en met een zucht hing hij op.

'Wat is er gebeurd?' vroeg Tremayne. 'Wat had hij te vertellen?'

'Ik word in Amerika uitgegeven. Nu ja... waarschijn­lijk.'

'Gefeliciteerd.' Zijn somberte begon op te trekken en hij straalde, blij voor mij. 'Maar dat verandert toch niets, hè? Ik bedoel hier, tussen ons. Je schrijft toch nog steeds mijn boek, nietwaar?'

Ik zag zijn bezorgdheid naar boven komen en stelde hem meteen gerust.

'Ik schrijf je boek. Ik zal mijn uiterste best doen en ho­pen dat het jou recht doet wedervaren. En wil je me verontschuldigen als ik nu even hol en spring en een paar handstandjes doe? Ik barst zowat... Ronnie zei dat het nu gaat beginnen. Ik weet niet of ik er wel tegen kan.' Ik keek hem aan. 'Voelde jij je net zo toen Top Spin Lob de Grand National won?'

'Ik was dagenlang in hoger sferen. Liep aan één stuk door te glimlachen. Topsy Blob, nu vraag ik je!' Hij stond op. 'Weer aan het werk. Jij rijdt met mij mee in de Land­rover. De stalknecht van Fringe kan hem erheen rijden en dan met je omruilen.'

'Goed.'

Het nieuws van Ronnie had mij een heleboel meer vertrouwen in Fringe gegeven dan ik op Drifter had ge­had, merkte ik, hoe onlogisch het ook mocht zijn.

Nu gaat het beginnen.

Hou je hersens erbij.

Fringe was jonger, veerkrachtiger en minder voorspel­baar dan Drifter - rockmuziek in plaats van klassiek. Ik pakte de teugels op en verlengde de beugelriemen een paar gaatjes, terwijl Fringe steigerende bewegingen maakte om te wennen aan zijn nieuwe en zwaardere be­rijder.

'Rijd met hem tot voorbij de drie rijen horden,' zei Tremayne, 'en kom dan in een behoorlijk tempo over de horden terug. Je hoeft niet echt te racen. Gewoon een flinke galop op halve snelheid. Bob Watson rijdt met je mee. Fringe springt heel goed, maar hij houdt van gezel­schap. Hij aarzelt als je hem niet zegt wanneer hij moet afzetten. Vergeet niet dat jij het bent die het paard traint, en niet andersom. Klaar?'

Ik knikte.

'Vooruit dan maar.'

Hij scheen het niet erg te vinden mij zijn investering ter grootte van een half aandeel toe te vertrouwen en ik probeerde mijzelf voor te houden dat daar alleen maar een sprongetje over drie niet al te moeilijke hindernissen voor mij lag, in plaats van de eerste grondige toetsing van mijn kansen om aan races deel te nemen. Ik had wel va­ker over hindernissen gesprongen, maar nooit met een renpaard, nooit erg snel, nooit zo gespannen vanwege de uitkomst. Haast zonder dat ik het had gemerkt had mijn schroom van de eerste paar dagen plaatsgemaakt voor een sterk verlangen naar de startlijn te gaan - het gaf niet welke, het gaf niet waar. Ik moest toegeven dat ik Sam en Nolan benijdde.

Bob stond op mij te wachten, rondstappend op zijn ei­gen paard. Zowel zijn paard als Fringe wisten dat ze gin­gen springen en waren opgewonden en alert.

'De baas zegt dat je aan zijn kant moet starten,' zei Bob kortaf. 'Hij wil zien hoe je het doet.'

Ik knikte, met een ietwat droge mond. Bob bracht zijn paard bedreven in draf naar de startpositie, trok even zijn wenkbrauwen op om te vragen of ik klaar was, en ging er met een schop vandoor in versnelde galop. Fringe nam ervaren en gretig zijn plaats aan zijn zijde in, een at­leet die deed waarvoor hij gefokt was, en er plezier in had.

Eerste horde in zicht. Afstand schatten... Fringe een seintje geven dat hij zijn pas moest verkorten... Ik deed het iets te goed en hij voegde er een snel pasje tussenin, kwam te dicht bij de horde, wipte er vrijwel stilstaand overheen, en verloor vele lengten op Bob.

Verdomme, dacht ik. Verdomme.

De tweede horde lukte een ietsje beter, ik gaf hem het sein drie sprongen voor de afzet en voelde hem op het

juiste moment omhooggaan, voelde zijn zekerheid te­rugvloeien en zijn vertrouwen in mij herleven, ook al was het maar tijdelijk.

Bij de derde horde liet ik hem te veel zelf aanmodde­ren, aangezien de afstand kritisch was. Ik kon zelf niet besluiten of ik hem de pas moest laten verlengen of ver­korten, waardoor hij niet wist wat hij moest doen en we er stuntelig overheen krabbelden. Ik had mijn gewicht veel te ver naar voren en zijn hoeven roffelden tegen het houten geraamte... een puinhoop.

Aan het eind van de trainingsbaan hielden we in en draafden terug naar waar Tremayne stond met zijn ver­rekijker. Ik keek Bob niet aan - ik wilde zijn afkeurende blik niet zien, want ik was mij er maar al te goed van be­wust dat ik het er niet zo best van had afgebracht.

Tremayne hield met getuite lippen zijn mening voor­lopig voor zich. In plaats daarvan zei hij: 'Tweede poging, Bob. Ga je gang maar,' waaruit ik opmaakte dat we naar het begin terug moesten en het geheel nog eens over­nieuw doen.

De tweede keer leek ik meer tijd te hebben om mijn zaakjes in orde te krijgen en Fringe bleef tot het eind toe vrij gemakkelijk naast Bob. Ik voelde mij opgetogen en bevrijd en bezield met nieuw leven, maar ik had op een ochtend tijdens de training naar Sam Yaeger staan kijken en kende het verschil.

Tremayne zei niets tot we naar de stal terugreden, en toen vroeg hij alleen maar of ik blij was met wat ik ge­daan had. In zeker opzicht onuitsprekelijk blij, dacht ik, maar van de andere kant ook weer niet. Ik wist nu zeker dat ik wilde racen. Ik wist dat ik de elementaire kundig­heid ervoor bezat.

'Ik leer het wel,' zei ik grimmig, en hij gaf geen ant­woord.

Thuisgekomen rommelde hij echter een hele tijd op kantoor rond, klagend dat hij nooit iets kon vinden wan­neer Dee-Dee vrij was, en kwam uiteindelijk met een pa­pier de eetkamer binnen, dat hij op tafel kwakte en mij beval te tekenen.

Het was een aanvraagformulier voor een licentie om als amateur-jockey aan races deel te mogen nemen, zag ik. Ik tekende het zonder iets te zeggen, ongelooflijk op­getogen, grinnikend als een gek.

Tremayne gromde iets en liep weg met het document, maar even later kwam hij terug om te zeggen dat ik op moest houden met werken en met hem meegaan naar de races van Newbury, als ik het niet erg vond. Mackie zou ook meegaan en onderweg haalden we Fiona op.

'Eerlijk gezegd,' zei hij, waarbij de aap uit de mouw kwam, 'willen die twee niet zonder jou gaan. Harry heeft ook liever dat jij meegaat en... nu ja... ik ook.'

'Mij best,' zei ik.

'Mooi.'

Hij liep weer weg en na een moment nadenken ging ik het kantoor binnen en belde het politiebureau van Doone. Hij had geen dienst, werd mij verteld. Ik kon mijn naam en een boodschap achterlaten.

Ik noemde mijn naam.

'Vraag hem waarom de vloerplanken in het botenhuis niet bleven drijven,' zei ik.

'Eh... zou u dat nog eens willen zeggen, mijnheer?'

Ik zei het nog eens en men herhaalde het op sceptische toon.

'Dat is juist,' bevestigde ik geamuseerd. 'Vergeet u het niet.'

We gingen naar de races en zagen Nolan op Groundsel, het paard van Fiona, met een lengte verschil op de tweede plaats eindigen, waarna we Sam zonder succes twee paarden van Tremayne zagen berijden en toen voor een andere trainer winnen.

'Een volgende keer beter,' zei Tremayne filosofisch.

Fiona vertelde ons op de heenweg dat de politie Harry had opgebeld om te zeggen dat ze zijn auto op het stationsparkeerterrein van Reading hadden teruggevon­den.

'Ze zeiden dat er zo te zien niets aan mankeerde, maar ze hebben hem ergens heen gesleept om op sporen te onderzoeken. Ik heb nooit geweten dat er mensen waren die dat echt zeiden: "op sporen onderzoeken", maar pre­cies zo werd het gezegd.'

'Ze praten net als hun notitieboekjes,' knikte Tremayne.

Van het station van Reading kon je de hele wereld rondreizen. Een overdrachtelijke klip, dacht ik. Volgens het oorspronkelijke scenario had het op een verdwijning moeten lijken waarmee schuld bekend werd, en niet op een mogelijke zelfmoord. Tenzij de auto natuurlijk, na­dat Harry in strijd met de bedoeling weer was opgedo­ken, nogmaals verplaatst was.

Op de renbaan gonsde het uiteraard van de verhalen over de vechtpartij tijdens het diner van Tremayne, voor het merendeel overdreven en onjuist doordat de pers ze had opgesmukt. Tremayne verdroeg de grappen man­moedig, allang blij dat er geen sprake was van een onder­zoek of zelfs maar opmerkingen van de kant van de Joc­key Club, zelfs geen berisping vanwege 'het schaden van het aanzien van de rensport', wat naar ik geleerd had de maatstaf was voor interne strafmaatregelen.

De bijzonderheden van de training met Fringe bleken tot zowel Sam als Nolan doorgesijpeld te zijn. Sam zei: 'Nog even en je pakt me mijn baantje af,' zonder er ook maar iets van te menen, en Nolan, giftig vloekend, zag Tremaynes waarschuwende blik en keerde mij met smeulende haat de rug toe.

'Hoe weten ze het in godsnaam?' vroeg ik. Ik snapte er niets van.

'Sam heeft Bob gebeld om erachter te komen,' zei Tre­mayne kortaf. 'Bob vertelde hem dat je het prima gedaan had. Sam wist niet hoe gauw hij Nolan moest bellen. Ik hoorde het hem doen. Stelletje verdomde dwazen.'

Fiona hield mij de hele middag dicht aan haar zijde. Iedere keer wanneer ik een stap achterbleef keek ze zoe­kend rond tot ze mij weer zag. Ze probeerde zonder suc­ces haar, zoals zij het noemde, 'overdreven angst' te ver­bergen en ik begreep dat die angst niet scherp omlijnd en zonder logica was, en bezig was een gemoedsgesteldheid te worden. Tremayne, die het ook doorhad, omringde haar zelfs nog meer dan anders met zijn zorg en Fiona zelf deed zichtbare pogingen zich normaal te gedragen en zoals ze zelf zei Verstandig te zijn'.

Wanneer Mackie Tremayne niet actief hielp, bleef ook zij dicht bij Fiona in de buurt en hoe ik ook mijn best deed, het lukte mij niet de vage bezorgdheid in hun ogen te verdrijven. Ze klampten zich af en toe als boezem­vriendinnen aan elkaar vast, lichtblond en roodharig, en spraken tot Nolan, neef van de een, ex-verloofde van de ander, met een vreemde mengeling van angst, ergernis en medelijden.

Nolan was ontdaan omdat hij met Groundsel had ver­loren, hoewel ik niet kon inzien dat hij iets fout had ge­daan. Tremayne nam het hem niet kwalijk en Fiona nog minder, maar door het gebrek aan succes nam zijn wrok jegens mij zo mogelijk nog toe. Ik zat er echt over in dat ik mij onbedoeld zo'n gewelddadige vijand op de hals had gehaald en zag geen oplossing, of ik moest mij hele­maal terugtrekken - maar de moeilijkheid was dat ik sinds de training van die ochtend totaal geen neiging meer had mij terug te trekken.

Ik liep voortdurend met enorm inwendig plezier aan de ochtend terug te denken - het telefoontje van Ronnie, de openbarende rit over de horden. Aan alle kanten gin­gen deuren voor mij open. Het ging beginnen.

Toen de middag ten einde liep brachten we Fiona naar huis en reden zelf door naar Shellerton House. Perkin kwam aanwippen voor een borrel, Tremayne ging naar buiten om naar de paarden te kijken en Gareth kwam thuis van een voetbalwedstrijd. Een avond als haast alle andere daar in huis, maar voor mij de eerste van een ver­anderd leven.

De volgende dag, zondag, hield Gareth mij aan mijn be­lofte om hem en Coconut mee te nemen op een overle­vingstocht.

Het weer was een stuk verbeterd - zonnig maar nog steeds koud, met een zwak briesje, een mooie dag voor een flinke wandeling. Ik stelde tien kilometer heen en tien terug voor - Gareth stelde vol afschuw voor er drie van te maken. We vonden een compromis door de Landrover te lenen om ons naar een uitgangspunt te brengen, waarna we zo ver zouden lopen als hun geestdrift standhield.

'Waar gaan jullie heen?' vroeg Tremayne.

'De weg over de heuvels in de richting van Reading,' zei ik. 'Er ligt daar een schitterend stuk bos, zonder afras­tering en zonder bordjes "Verboden Toegang".'

Tremayne knikte. 'Ik weet waar je bedoelt. Het hoort allemaal bij Quillersedge. Alleen vlak voor Kerstmis pro­beren ze de mensen eruit te houden, om te voorkomen dat ze de sparrenbomen stelen.'

'We kunnen daar maar beter geen vuurtje stoken,' zei ik, 'en daarom zullen we ons voedsel en water meene­men.'

Gareth keek opgelucht. 'Geen gebakken wormen.'

'Nee, maar wel noodvoedsel. Dingen die je kunt pluk­ken of vangen.'

'Oké,' zei hij met dezelfde praktische instelling als zijn vader. 'Wat zou je zeggen van chocolade in plaats van paardenbloembladen?'

Daar ging ik mee akkoord. Het moest een beetje draaglijk blijven. We vertrokken om tien uur, haalden Coconut op en reden met een flinke vaart naar de bossen.

Overal langs de weg bevonden zich parkeerplaatsen, geen officiële, geasfalteerde terreinen, maar kleine in­hammen van vastgereden grond, ontstaan door de ge­parkeerde auto's van de vele wandelaars. In een daarvan hield ik stil, trok de handrem aan en sloot toen de jon­gens waren uitgestapt de portieren af.

Gareth had natuurlijk zijn psychedelische windjack aan. Het gele regenpak van Coconut had plaatsgemaakt voor een even oogverblindende anorak en ik liep er, nu ik het jack van mijn skipak spijtig genoeg kwijt was, geca­moufleerd bij tussen de bomen in een stonewashed spij­kerbroek en een ruime, vaalgroene Barbour-coat die ik van Tremayne had geleend.

'Mooi,' zei ik glimlachend toen ze de riemen van hun lichtblauwe nylon rugzakken over hun schouders lieten glijden, 'we trekken de wildernis van Berkshire in. Ieder­een in vorm?'

Ze zeiden van wel, en dus stapten we pardoes de wir­war van els, hazelaar, berk, eik, den, spar en peperboom­pje in en baanden ons een weg door droog gras, doornige braamstruiken en de bladloze, kniehoge uitlopers van een volgende generatie bomen. Niets daarvan was uitge­dund of herplant - het was een bos met ondergroei zoals de natuur het had gemaakt, wat de jongens betrof puur natuur.

Ik spoorde hen aan voorop te lopen, maar liet hen de richting van de zon aanhouden door bij ondoordringba­re gedeelten een omweg voor te stellen, en om het een beetje interessant te maken noemde ik hun onderweg de namen van de bomen.

'We gaan toch niet weer schors eten, hè?' vroeg Coconut met een vies gezicht naar een berkenboom.

'Vandaag niet. Hier staat een hazelaar. Misschien dat er nog een paar noten op de grond liggen.'

Ze vonden er twee. Eekhoorns waren ons voor ge­weest.

We liepen zo'n anderhalve kilometer voor ze vermoeid begonnen te raken van de inspanning die het kostte, en ik was trouwens toch niet van plan veel verder te gaan, om­dat we ons volgens de kaart die ik op zak had op dat mo­ment ongeveer in het midden van de westelijke uitloper van de bossen van Quillersedge bevonden. We waren over flauw golvende heuvels gekomen, maar een eindje verder­op liep het terrein volgens de hoogtelijnen op de kaart op­eens steil omlaag, wat terug een te zware klim zou geven.

Gareth bleef op een van de weinige open plekken staan en begon hoopvol over eten.

'O jawel,' zei ik. 'Als je wilt kunnen we van dode twijgen iets van stoelen maken, zodat we niet met onze gat op de vochtige grond hoeven te zitten. Een schuilhut is vandaag niet nodig.'

Ze legden platte stapels twijgen aan, bedekten die met groenblijvende takken, leegden toen hun rugzakken en spreidden het blauwe nylon eroverheen uit. We zaten alledrie redelijk comfortabel en aten de dingen die ik voor deze gelegenheid had ingeslagen.

'Gerookte forel!' riep Gareth uit. 'Dat is heel wat beter dan wortels.'

'Als het moest zou je forel kunnen vangen en roken,' zei ik. 'De makkelijkste manier om ze te vangen is met een gaffelvormige tak, maar zeg dat maar niet tegen hengelaars.'

'Hoe rook jeze?'

'Maak een vuur met flink wat gloeiende houtskool. Bedek dat met een dikke laag frisse, groene bladeren – die zullen langzaam opbranden met grote rookwolken. Maak een rooster van gevlochten takken om op het vuur te leggen en leg de forel daarop, of anders hang je ze boven de rook, en bedek alles zo mogelijk met nog meer bladeren om de rook vast te houden. De beste bladeren om te roken zijn die van eiken of beuken. De rooklucht trekt tot op zekere hoogte in de vis, dus gebruik niets waarvan de geur je niet aanstaat. Gebruik geen hulst of taxus, die zijn giftig. Je kunt praktisch alles roken. Repen vices. Stukjes kip.'

'Gerookte zalm!' zei Coconut. 'Waarom niet?'

'Dan zul je eerst een zalm moeten vangen,' zei Gareth droog.

Hij had een fototoestel meegenomen en nam foto's van alles en nog wat: de stoelen, het eten, onszelf.

'Ik wil me deze dagen herinneren wanneer ik even oud ben als papa,' zei Gareth. 'Papa wou dat hij een fototoestel had gehad toen hij de wereld rondreisde met zijn vader.'

'O ja?' zei ik.

Hij knikte. 'Dat zei hij toen ik dit van hem kreeg.'

Met een gezonde eetlust aten we de forel met knackebröd, waarna we de gaatjes vulden met gedroogde tutti­frutti en voorgeroosterde kastanjes en amandelen. De jongens noemden het een feestmaal vergeleken bij de week tevoren en verorberden hun chocolade bij wijze van toetje.

Gareth vroeg terloops: 'Is Angela Brickell op net zo'n plek als deze vermoord?'

'Eh... ik denk het wel. Niet meer dan een kilometer of acht hiervandaan,' zei ik.

'En het was zomer,' merkte hij op. 'Warm. Bladeren aan de bomen.'

'Mm.' Getuigend van verbeeldingskracht, vond ik.

'Ze probeerde me te zoenen,' zei hij met een verlegen gezicht.

Coconut en ik keken hem stomverbaasd aan.

'Zo lelijk ben ik nou ook weer niet,' zei hij beledigd.

'Je bent niet lelijk,' verzekerde ik hem, 'maar nog erg jong.'

'Ze zei dat ik volwassen begon te worden.' Hij keek ge­geneerd, evenals Coconut.

'Wanneer zei ze dat?' vroeg ik vriendelijk.

'Vorig jaar, in de paasvakantie. Ze was altijd buiten op het erf. Ze liep aldoor naar me te kijken. Ik heb het tegen papa gezegd, maar hij luisterde niet. Het was ten tijde van de Grand National en hij kon aan niets anders denken dan aan Top Spin Lob.' Hij slikte. 'Toen ging ze weg en ik was echt blij. Ik had er een hekel aan het erf op te lopen wanneer zij er was.' Hij keek mij ongerust aan. 'Het zal wel niet netjes zijn om blij te zijn dat iemand dood is.'

'Voel je je zo, blij?'

Hij dacht erover na.

'Opgelucht,' zei hij ten slotte. 'Ik was bang voor haar.' Hij keek beschaamd. 'Maar ik moest toch aldoor aan haar denken. Daar kon ik niets aan doen.'

'Het zal niet de laatste keer zijn dat iemand een oogje op je heeft,' zei ik nuchter. 'Als het nog eens gebeurt, hoef je je echt niet schuldig te voelen.'

Gemakkelijker gezegd dan gedaan, veronderstelde ik. Schaamte en schuldgevoelens plaagden de onschuldigen meer dan de verdorvenen.

Gareth scheen het als een bevrijding te voelen dat hij zijn gemoed gelucht had en hij en Coconut sprongen op en renden rond, terwijl ze schijngevechten hielden, aan boomtakken hingen en hun verlegenheid afreageerden met geschreeuw en gedraaf en vertoon van kracht. Ik veronderstelde dat ik net zo was geweest, maar ik kon het mij niet meer herinneren.

'Mooi,' zei ik, toen ze hijgend op de bankjes neerzon­ken en ik de verpakkingen van onze maaltijd wegborg (die een schattig vuurtje zouden hebben veroorzaakt). 'Welke kant op staat de Landrover?'

'Die kant,' zei Gareth meteen, naar het oosten wijzend.

'Die kant,' zei Coconut, naar het westen wijzend.

'Waar is het noorden?' vroeg ik.

Ze hadden het allebei intuïtief fout, maar schatten het toen ongeveer aan de hand van de zon, en ik liet hun zien hoe je een horloge als kompas kon gebruiken, wat Gareth zich half herinnerde omdat hij het al eens eerder ge­hoord had.

'Het heeft iets te maken met de wijzers naar de zon richten,' gokte hij.

Ik knikte. 'Als je de kleine wijzer naar de zon richt, be­vindt de noord-zuidlijn zich halverwege de wijzer en twaalf uur.'

'In Australië niet,' zei Gareth.

'We zijn niet in Australië,' wierp Coconut tegen. Hij keek op zijn horloge en toen om zich heen. 'Die kant op is het noorden,' wees hij. 'Maar welke kant op staat de landrover?'

'Als jullie naar het noorden lopen, kom je bij de weg,' zei ik.

'Hoe bedoel je, "jullie"?' vroeg Gareth. 'Jij gaat toch ook mee? Jij bent onze gids.'

'Het lijkt me leuker voor jullie om zelf je weg terug te vinden,' zei ik. 'En,' vervolgde ik, omdat hij me in de rede wilde vallen, 'om niet te verdwalen als de zon ondergaat, kun je onderweg de bomen merken met lichtgevende verf. Dan kun je altijd weer naar mij toe komen.'

'Gaaf,' zei hij verrukt.

'Wat?' wilde Coconut weten.

Gareth vertelde hem hoe je je weg ergens heen terug kon vinden door de bomen te beschilderen.

'Ik kom achter jullie aan,' zei ik, 'maar zien doen jullie me niet. Als jullie echt helemaal verkeerd lopen, zal ik het je zeggen, maar verder moet je er zelf zien uit te komen.'

'Heftig,' zei Gareth blij.

Ik ritste mijn gordeltasje open en gaf hem het potje verf en het afgezaagde kwastje.

'En denk erom dat je het zo doet, dat je het teken van beide kanten kunt zien, heen en terug, en hou altijd je laatste merkteken in het oog.'

'Oké.'

'Wacht op me zodra je bij de weg bent.'

'Ja.'

'En neem het fluitje mee.' Ik haalde het uit de gordeltas en stak het hem toe. 'Alleen maar voor noodgevallen. Blaas erop als je in de problemen zit, dan kom ik meteen.'

'Het is maar anderhalve kilometer,' protesteerde hij enigszins gekwetst, zonder het aan te pakken.

'Wat moet ik tegen je vader zeggen als ik jullie kwijt­raak?'

Hij grinnikte begrijpend, gaf zich gewonnen en stopte de beste zekerheid van allemaal in zijn zak.

'Laten we dezelfde weg teruggaan als we gekomen zijn,' zei Coconut tegen Gareth.

'Makkelijk zat!' stemde Gareth toe.

Ik zag dat ze de verkeerde plek kozen en het eerste merkteken zorgvuldig rond de stam van een jong boom­pje schilderden. Heel misschien dat ze in staat zouden zijn geweest het pad van die ochtend terug te vinden in­dien ze weer van de weg af waren begonnen, maar de an­dere kant op was ongelooflijk moeilijk. Alle herkenbare sporen van onze doortocht, zoals gebroken twijgen en platgetrapt gras, wezen vooruit, het bos in, niet eruit.

Ze raadpleegden hun horloges en scharrelden tussen de bomen door naar het noorden, aldoor achteromkij­kend en onderweg hun merktekens achterlatend. Ze zwaaiden een keer en ik zwaaide terug, en ik kon hun fel­gekleurde jacks nog enige tijd in de vlekkerige schaduw van de middagzon onderscheiden. Toen ze niet meer te zien waren, begon ik langzaam hun verfklodders te vol­gen.

Ik kon veel sneller opschieten dan zij. Toen ik hen weer in het oog kreeg, liet ik mij op één knie zakken, in de we­tenschap dat ze mij, ook al keken ze voortdurend achter­om, zo laag bij de grond niet zouden zien in mijn camou­flagekleding.

Behalve de kaart had ik ook mijn betrouwbaar kom­pasje meegenomen en daarmee controleerde ik doorlo­pend de richting die de jongens gingen. Ze weken wat af naar het noordoosten, maar niet genoeg om echt te ver­dwalen, en na een poosje corrigeerden ze dit en liepen weer naar het noorden.

De bleek crèmekleurige vlekken waren duidelijk zichtbaar, nooit ver uit elkaar. Gareth was zo verstandig geweest de hele weg jonge boompjes met gladde bast te kiezen en alle merktekens zaten ongeveer op heuphoog­te, waar het schilderen hem blijkbaar het makkelijkst af­ging.

Ik hield de jongens de hele weg vrijwel doorlopend in het oog. Ze praatten luid met elkaar, alsof ze loerende bosgeesten op een afstand wilden houden, en ik herin­nerde mij levendig dat griezelige gevoel als tiener van al­leen te zijn in het wilde bos en overgeleverd aan boven­natuurlijke blikken. Zelfs in het zonlicht kon iemand nerveus zijn. 's Nachts was ik als vijftienjarige een paar keer doodsbang geweest.

Die dag voelde ik mij, terwijl ik het spoor langzaam volgde, simpelweg thuis en op mijn gemak. Er zongen vo­gels, hoewel nog niet veel, en afgezien van de stemmen van de jongens was de stilte even oud en doordringend als het land zelf. De bossen wachtten nog op de aanraking van het voorjaar en lagen er kil en geduldig bij met sla­pende knoppen en vlinders in cocons. De reuk van herfst, van compost en verrotting, hing nog steeds vaag in de winterse dooilucht, alleen de dennen en sparren waren geurig als altijd wanneer je erlangs streek. Dennenhars, die je verzamelde door bomen af te tappen, droogde op tot klonten waarvan je prachtige vuurmakers kon maken.

We deden een hele tijd over die anderhalve kilometer, maar het laatste stuk kon je af en toe auto's langs de weg voor ons uit horen. Gareth en Coconut baanden zich met luide joech-hei's door de laatste paar meter, opnieuw, net als de week tevoren, opgelucht dat ze in de ruimtevaart­eeuw terug waren.

Ik versnelde mijn pas en kwam tot grote verbazing van Gareth vlak achter hen aan uit het bos te voorschijn.

'We dachten dat je kilometers achter ons zat,' riep hij uit.

'Jullie hebben een uitstekend spoor achtergelaten.'

'De verf is bijna op.' Hij hield het potje omhoog om mij te laten zien, waarbij het uit zijn hand glipte, zodat het restje van de inhoud op de grond liep. 'Hé, sorry,' zei hij. 'Nou ja, er zat niet veel meer in.'

'Geeft niet.' Ik raapte het potje op, dat aan de buiten­kant glibberig was van de verf die erlangs was gedropen. Ik schroefde het deksel erop en deed het met het kwastje in een plastic zak voor ik het weer in mijn gordeltas stop­te.

'Kunnen we daar nog wat meer van krijgen?' vroeg Coconut.

'O jawel. Geen probleem. Klaar om naar huis te gaan?' De jongens, allebei uitgelaten door hun prestatie, renden en sprongen de hele weg naar de Landrover, die we voor­ bij de volgende bocht terugvonden, en reden in een op­getogen stemming mee terug.

'Geweldig,' vertelde Gareth aan Tremayne, toen hij de familiezitkamer binnenstormde nadat we Coconut had­den afgezet en naar Shellerton waren teruggereden. 'Fan­tastisch.'

Of ze wilden of niet, Tremayne, Mackie en Perkin kre­gen een gedetailleerd verslag van de hele dag te horen, met als enige weglating het gesprek over Angela Brickell. Tremayne luisterde met bedekte goedkeuring, Mackie met actieve belangstelling, Perkin met verveling.

'Het is een echte wildernis,' zei Gareth. 'Je hoort er niets. En ik heb bendes foto's genomen... ' Hij zweeg op­eens en fronste zijn voorhoofd. 'Wacht eens even.'

Hij vloog de kamer uit en kwam terug met zijn blauwe rugzak, waarvan hij de inhoud koortsachtig doorzocht.

'Mijn fototoestel zit er niet in!'

'Dat wat ik je met Kerstmis heb gegeven?' vroeg Tre­mayne, niet al te blij.

'Misschien heeft Coconut het,' opperde Perkin loom.

'Bedankt.' Gareth vloog naar de telefoon, doch zijn hoop bleek maar al te gauw ijdel. 'Hij zegt dat hij het na het eten niet meer heeft gezien.' Hij keek ontzet. 'We moeten meteen terug.'

'Nee, daar komt niets van in,' zei Tremayne gedeci­deerd. 'Zo te horen is het een heel eind weg en het wordt zo meteen donker.'

'Maar het is lichtgevende verf,' smeekte Gareth. 'Daar gaat het juist om, je kunt het in het donker zien.'

'Nee,' zei zijn vader.

Gareth wendde zich naar mij. 'Kunnen we niet terug­gaan?'

Ik schudde mijn hoofd. 'Je vader heeft gelijk We zou­den in die bossen in het donker kunnen verdwalen, verf of geen verf. Je hoeft maar één merkteken te missen en je zou tot de ochtend buiten ronddolen.

'Jij zou niet verdwalen.'

'Ik misschien evengoed,' zei ik. 'We doen het niet.'

'Heb je het op de terugweg laten vallen?' vroeg Mackie meelevend.

'Nee...' Hij dacht na. 'Ik moet het hebben achtergelaten op de plek waar we hebben gegeten. Ik heb het aan een boomtak gehangen zodat het niet nat werd. Ik ben het gewoon vergeten.'

Hij was zo overstuur, dat ik zei: 'Ik ga er morgenmid­dag wel heen.'

'Doe je dat?' Wanhoop sloeg weer om in hoop. 'O, ge­weldig. '

Tremayne vroeg ongelovig: 'Denk je dat je in al die vierkante kilometers wildernis dat cameraatje zult kun­nen vinden?'

'Allicht vindt hij het,' zei Gareth vol vertrouwen. 'Ik zei je al, we hebben een spoor achtergelaten. En, o!' Hij dacht aan iets. 'Is het geen geluk dat ik alle verf heb laten vallen? Nu kun je zien waar het spoor begint, want toen we de weg zagen liggen hebben we geen bomen meer beschil­derd.'

'Leg eens uit,' zei Mackie.

Gareth legde het uit.

'Zul je het spoor echt kunnen vinden?' vroeg Mackie hoofdschuddend aan mij.

'Zolang iemand niet zijn auto op de verfplek heeft ge­parkeerd en het allemaal aan zijn banden heeft meegeno­men.'

'O, nee,' zei Gareth angstig.

'Maak je maar geen zorgen,' zei ik. 'Als je fototoestel nog steeds op die open plek hangt, vind ik het wel terug.'

'Daar hangt het. Ik weet het zeker. Ik herinner me dat ik het heb opgehangen.'

'Goed dan,' zei Tremayne. 'Laten we over iets anders praten.'

'Bikken?' vroeg Gareth hoopvol. 'Pizza?'